31.8.20

Het ervaren

Het is natuurlijk niet zo dat ik niet gelukkig ben, alleen ervaar ik het niet zo.

 



30.8.20

De prinses die altijd lacht

 - Ginds ligt het land van de prinses die altijd lacht.
- Hoe weet jij dat?
- Omdat ik één en àl oor ben.
- Het ziet er anders maar troosteloos uit.
- Het is ook een troosteloze lach.
- Ik zou eerder wenen, denk ik.
- Als ze weent overstromen er de akkers.


 

29.8.20

Niets

- Ik dacht…
- Ja, wat dacht je?
- Ach, het is niets.
- Ik kan het al raden.
- Hoezo?
- Och, het heeft geen belang.
- Maar je hebt het geraden?
- Ja, maar nu ben ik het al vergeten.
- Inderdaad, ik ben ook vergeten wat ik zoëven dacht.
- Het was niets toch, zei je?
- Zei ik dat?

 



28.8.20

De levensvijver

In gedachten zwom ik het warenhuis uit toen ik op de drie meisjes stuitte. Elk met een vis in de hand.
“Waar moet dat heen?” wilde ik quasi autoritair weten.
“Naar de levensvijver,” antwoordden zij gezamenlijk, “onze kans wagen.”
Verwonderd keek ik hen aan, “Er is hier mijlenver in de omtrek geen vijver te bekennen. Ik ben van de streek, ik weet het wel zeker.”
Nu keken zij mij argwanend aan.
“Geen vijver in de omtrek? Wat zegt u nu?”
Ik bleef in de buurt rondzwemmen want ik was toch wel benieuwd hoe zij hun teleurstelling zouden verwerken.
Helaas kwamen zij niet meer terug. Zouden zij dan toch met vis en al in de levensvijver zijn gesprongen? Een vijver die ik niet ken, al ben ik dan van de streek?


 


27.8.20

Mijn eerste boekbespreking

Indien ik ooit eens, met ernstige bedoelingen, een boek zou bespreken, dan zal het een trilogie zijn.
Gebaseerd op mijn leerervaringen tot op heden omschrijf ik het eerste deel dan waarschijnlijk als “somber” en “onheilspellend”. Met naar alle waarschijnlijkheid ook de term “onherroepelijk” erbij. Dat lijkt mij voor de hand liggend.
Het tweede deel, ronduit het zwakste van de drie wordt dan “te ingewikkeld” en, afhankelijk van mijn stemming, misschien wel “te gezocht post-modernistisch”. Ook een woord als “vergaloppeerd” en iets over de protagonisten die “worstelen met zichzelf” en “te weinig uitgediepte karakters” lijken mij nuttig om te signaleren.
Het laatste deel echter, dat wordt niet meer of minder dan “magistraal” met een “wonderlijke ontbinding” van alles wat eerder nog “een straatje zonder eind” had geleken, in de eerdere delen dus.
De kans dat ik ooit een boek bespreek is natuurlijk gering. Voor wie zou ik het doen? Bovendien zijn er te veel factoren in mijn leven die mij zouden beletten het, met de volle aandacht die zulk een karwei vereist, aan te pakken. Anderzijds, mocht het er ooit van komen dan weet u nu alvast wat ik er van vind.




26.8.20

Er was eens...

- Er was eens mijn geslachtsdeel…
- Je gaat het nu toch niet weer over je geslachtsdeel hebben?
- Waarom niet?
- Ik vind dat je het er wel erg veel over hebt.
- Hoezo?
- Het is een onderwerp dat mij niet zo ligt.
- Dat wist ik niet.
- Ik vind het schaamteloos, en esthetisch gewaagd.
- Wat zeg je me nu!
- Ja
- Goed, geen sprookje over mijn geslachtsdeel dan.

Illustratie: Gustave Caillebotte

25.8.20

De man die werk vond

Mijn vrouw heeft het lang voor mij verzwegen, maar toen ik haar De man die werk vond cadeau deed gaf zij toe dat Herman haar lievelingsschrijver was. Dat kwam als een schok op mij over, omdat ik ook schrijf en ik altijd had geloofd dat zij dààrom met mij was getrouwd.
Natuurlijk houdt zij nog van mij, zei ze, nadat zij het boek in één ruk had uitgelezen.
Dat was ’s anderendaags, nadat ik haar heel de nacht had horen fluisteren in haar slaap: “Natuurlijk Herman, je doet het zo zàlig!”

 

 

23.8.20

De reetbever

 
- Waar wachten we eigenlijk op?
- Op de reetbever.
- De reetbever? Hoe weet je dat die hier zit?
- Van mijn vader. Diens grootvader zag hem hier het laatst. Zevenendertig jaar geleden. Ook in augustus.
- Zevenendertig jaar geleden? En nu denk jij dat hij vandaag terugkomt?
- Jazeker. Hij had het beloofd. Over zevendertig jaar kom ik weer, zei hij tegen mijn overgrootvader, waarop die vroeg hoe wij hem dan nog zouden herkennen. Aan mijn petje, beloofde de reetbever toen.
- Jà, dààr, ik zie hem. Verdorie ja, hij heeft een petje op. Kijk, hij zwaait ermee.
- Ik zei het toch!
- Nee, zoiets verzin je niet.
- Ik ook niet, dat deed de reetbever.


Illustratie: Quint Bucholz


22.8.20

Zwemmende vrouwen

Wat zwemmende vrouwen niet bedoelen als ze naar ons zwaaien is dat zij er naar uitkijken ons te verwennen of dat zij verdrinken en zij ons de kans bieden hun redder te zijn. Mocht dit laatste toch het geval zijn laten wij dan onze zelfbeheersing niet verliezen of tijd verlummelen met beslissen wie van hen eerst. Dan is daadkracht aan de orde en volgt de rest later wel.

Illustratie: Sonia Alins Miguel

21.8.20

In de tijd


- Karel, we leven nu wel in het moment, maar leven we ook in de tijd?
- In de tijd, maar schat, wat zouden we nog gaan zoeken in de tijd?

 

19.8.20

Toekomstig sprookje

“Een groot zoölogisch onderzoek, gevoerd door de universiteiten van Uppsala, Kaapstad en Zaragoza, heeft aan het licht gebracht dat de tijd waarin de dieren nog spraken wel zeker heeft bestaan.”

“M…maar dat is opzienbarend!  Dat opent totaal nieuwe horizonten voor nog nieuwer onderzoek. Alhoewel, hoe komt het dat zij dan nu niet meer praten?”

“Omdat ze allemaal tegelijk door elkaar spraken en op die manier alle communicatie onmogelijk maakten.”

“Zouden wij, mensen, daar misschien iets uit kunnen leren?”

“Geen idee, wij zijn maar wetenschappers. Het is aan de politici om zich hierover uit te spreken.”

“De hemel sta ons bij.”

 

18.8.20

Leve de Schroef

 "En, beste vrienden, het moge duidelijk zijn. De strijd gaat voort tot alle schroeven van de rechtstaat eruit zijn. Zowaar ik hier sta!!!"

"Leve de Schroef!!!"

 


17.8.20

Een van de onzen

"Het is niet omdat ik geen das draag dat ik mijn broek niet even hoog hoef op te trekken, toch?
"Natuurlijk niet, het bewijst dat je één van de onzen bent."

 

15.8.20

Stralen

 Ik werd opgebeld. Of ik op huisbezoek kon.
“Zo snel mogelijk, want ik geloof dat ik straal.”
“Hoezo, U straalt?”
“Misschien heb ik de ware wel ontmoet.”
Ik heb al heel wat gevallen gekend. Maar voor slechts weinigen had het met de ware te maken, bleek achteraf.
Inderdaad, zij straalde met een zelden geziene gloed.
Ik stelde wat vragen, betastte een en ander en telefoneerde naar een collega.
“Blijf ik nog lang stralen?” vroeg zij hoopvol.
“Dat zou best eens kunnen,” antwoordde ik.
Daarvan straalde zij zo mogelijk nog meer.
“Maar laten wij het nog even aankijken.”

13.8.20

De vrije markt

Hij was hautain, op het onbeschofte af.
“Jou ken ik!” zei hij.
Ik antwoordde dat ik ook de indruk had dat we elkaar ergens van kenden.
“Ach, wat maakt het uit?”
Ik kon mij niet herinneren van waar ik hem kende maar bevestigde dat het inderdaad niet veel uitmaakte.
“Precies,” zei hij en hij lichtte zijn hielen.
Toen schoot het me te binnen, ooit, op de vrije markt, daar had ik met hem te maken.

 

12.8.20

Het principe van de wederkerigheid

Ik wilde mij net
van iemands leven beroven
toen ik ineens besefte dat ik
met zelfmoord misschien wel
hetzelfde bereik.

Illustratie: Jacques de Loustal
 


11.8.20

Cryptisch warm of koud

“Hij moet zich op een dag diep in zichzelf hebben verborgen en niemand heeft hem ooit weten te vinden."
“Ja, maar soms denk ik toch dat hij iets wilde zeggen.”
“Dat zal wel, maar zijn warm of koud waren ook altijd zo cryptisch.” 

Illustratie: Jacques de Loustal


10.8.20

Bobbel

Illustratie: Jacques de Loustal
 

 

 

 

 

 

 

- Als je een bobbel voelt moet je het zeggen, hé?
- Maar jij ook hé!

9.8.20

De goudprijzen

Illustratie: Jeff Jordan


De kweek van kippen die gouden eieren leggen is de afgelopen jaren dusdanig performant geworden dat gevreesd mag worden voor de instorting van de goudprijzen. Voor consumptie zijn deze beesten niet geschikt.

8.8.20

Het beste beentje

Illustratie:Leonid V. Soyfertis







































- Zeg, het beste beentje voorzetten, had jij daar geen ervaring mee?
- Hoezo?
- Kwestie van een betere toekomst.
- Ja, maar dat zegt iedereen.
- Geldt dat ook voor het ongewisse?
- Absoluut.
- En het onzekere?
- Ja, dat gaat er mee samen.
- Ik kan het amper geloven.
- Het gaat ook om vertrouwen natuurlijk.
- En hoe doe je dat dan, dat voorzetten?
- Kijk, zò.

7.8.20

Een afflictie, geen syndroom

Er is mij vannacht is er mij iets vreemds overkomen. Ik ben opgestaan met lange armen. Op kantoor vroeg ik mijn collega’s wat zij daarvan dachten. Bleek dat hen hetzelfde was overkomen. Bij de ene al wat ongelijker dan bij de ander, maar, gemiddeld gesproken, waren ook hun armen langer geworden. Ons samen verwonderend over dit fenomeen, waarbij de ene meer bevoordeeld bleek dan de ander, besloten wij de bedrijfsarts te raadplegen. Het was best mogelijk dat een en ander gevolgen kon hebben in het arbeidsproces waar wij een onderdeel van waren.
Het mannetje keek ons verrast aan en greep dan naar een naslagwerk bovenop een kast in de hoek van zijn consultatiekamer. Hij hoefde er niet voor van zijn stoel te komediant zijn linkerarm bleek uitzonderlijk lang te zijn.
“Het gaat hier duidelijk om lange armen. Niet echt een syndroom dan wel een afflictie. De kans is reëel dat het vanzelf wel weer voorbijgaat.”
Ik bedankte hem en ging weer naar huis. Onderweg raapte ik spontaan afval en dierlijke uitscheiding op. De woorden van de de arts stemden mij niet hoopvol.
“In mijn straat hoorde ik door een open raam iemand een telefoongesprek voeren.
“Maar Jan, dat doe ik voor de armen!” klonk de lieve stem.
Daar kikkerde ik van op. Als het echt zwaar om dragen word kan ik dus ergens terecht.



6.8.20

Regenboog

Illustratie: Van Dokkum
























“Stop eens!”
“Is er wat?”
“Ik hoor een regenboog.”
“Een regenboog?”
“Ja, een regenboog.”
“Kan een regenboog wel spreken?”
“Zeker, en waarschijnlijk zelfs omhelzen.”
“Omhelzen èn spreken zeg je?”
“Ja, over het geluk dat hij kan brengen als je er voor open staat.”
“Ik vermoedde het al.”

5.8.20

Zou ik nog verder durven stappen

"O Jan! Het water is heerlijk. Zou ik nog vèrder durven stappen?"
"Ga maar Ingrid, ik hou je wel in het oog."

Illustratie: Michael Sowa

4.8.20

Men weet mij wonen

Illustratie.: Neil Bousfield
























Onder grote maatschappelijke druk ventileerde de eerste dwerg zijn mening. Het is hem later slecht bekomen. Maar onder indruk van zijn eloquentie volgden al snel de tweede en de derde dwerg met al even opzienbarende inzichten en best na te leven richtlijnen.
Uiteindelijk heb ik hen alle zeven aanhoord en onder de indruk van hun unieke perspectief op onze samenleving besloot ik er zelf nog iets aan toe te voegen. Dat werd evenwel niet in dank aanvaard en ik kreeg de boodschap dat men mij wist wonen.


3.8.20

Wat iedereen weet.



Er was eens een man die elke dag een nieuwe schanddaad wilde plegen, of een verwoestend bevel uitschreeuwen. Hoewel hij braaf was van inborst. Een schandelijk mens was hij geenszins.Hij koesterde ook niet elke dag bloeddorstige gedachten. Hoe sloeg zijn hond niet, en zijn vrouw héél zelden. Meestal per ongeluk. Hij kon het ook niet goed verwoorden, vanwaar de drang om schanddaden te plegen of om te schreeuwen? Hij had geen eelt in zijn handen. Natuurlijk wist hij wat er aan zat te komen, maar dat weet iedereen. Voor de rest zag niemand hem staan. Dus laten we het maar niet meer over hem hebben en verder snellen.