31.7.20

Een masker

Illustratie:Pablo Auladell




















"Nee Sancho, hij draagt een masker. Hij zal het goed bedoelen."
"Als hij maar niet te dicht bij komt."


30.7.20

Op dat moment

Illustratie: Ebisu Yoshikazu




















Alsof er geen vuiltje met mij aan de hand was kwam ik naast haar zitten op de bank. Zij leek mij van goede komaf en een waardevol mens.
Zij viel heel rustig in slaap en zacht gleed ze met haar hoofd tegen mijn schoot. Wat niemand leek op te vallen of bijzonder toe te schijnen. Men ging zijn gangetje, voor zover ik het kon zien.
Dat gaf mij moed en heel zachtjes legde ik mijn hand op haar schouder als om te zeggen dat het mij speet. Dat sloeg natuurlijk nergens op, op dat moment.


29.7.20

De stilte na de storm

Illustratie: Jon Klassen




















“Jan, de stilte vòòr de storm dàt ken ik wel, maar zou er ook zoiets zijn de stilte nà de storm?”
“Maar Ingrid, daar leven wij nu al dertig jààr in!”

28.7.20

Speculaas




















“Zouden ze ons niet te veel op de verpakking vinden lijken?”
“Op de verpakking?”
“Ja, van de speculaas?”
“Hoe kom je daarbij?”
“Omdat we daar wel pap van lusten.”
“Pap van lusten? Smeerspeculaas is nog geen pap toch?”
“En dat het een efficient afrodisiacum is, dat leken ze ook niet te geloven.”
“We waren nochtans bereid het te bewijzen.”
“Jij vooral.”
“Doe nou niet zo snibbig, je had ook je mond kunnen opendoen.”


27.7.20

Eenzaamheid

Natuurlijk kan je ijsroom vergelijken met eenzaamheid. Zeker! En uitweiden over de verschillende bollen en smaken. Aardbei, vanille, pistache, mokka… Om niet te spreken over de toppings! Je giet er over wat je wil! Veel of weinig, dat maakt niet uit, want je eet het in je eentje op. Je hebt het over eenzaamheid toch?


26.7.20

Per slot van rekening

Illustratie: Sue














“Kom Ingrid, laten we teruggaan naar het dorpje.”
“Nee Jan, we zijn hier nu.”
“Maar ik ben buiten adem.”
“Juist daarom.”
“Maar ik ben echt buiten adem. Ik voel mijn hart kloppen.”
“Daarom dat we moeten wandelen. Dat is goed voor jou.”
“Maar ik wordt duizelig.”
“Laten we dan doorstappen. We zijn hier voor jou per slot van rekening.”





25.7.20

De bril














Daar stond ik te kijken naar het uitspansel, de sterrenhemel. Die kent u wel. Plots merkte ik dat ik blind was en dat ik niets meer zag. Nu heb ik ooit eens gelezen dat je dan op een andere manier moet kijken. Of het kan oplossen met het uitstoten van geluiden. Zo gezegd, zo gedaan. En ja hoor al gauw “zag” ik weer sterren, maar ineens bedacht ik dat het met een bril misschien ook beter zou gaan.
Gelukkig kwam er iemand voorbij gewandeld.
“Ik heb geen bril,” zei ik.
“Ik heb er toevallig een bij,” zei de voorbijgangster, “hier, neem maar.” Ze reikte mij de bril aan.
“Ik mag hopen dat het helpt,” zei ik dankbaar. Toen liep het natuurlijk mis. Dankbaarheid heeft mij al vaak parten gespeeld. Ik greep mis en de bril viel op de grond.
Ik ging zitten op mijn knieën en tastte in het rond. Ik zocht en zocht en zocht en kwam de meest prachtige dingen tegen. Stenen, wormen, planten, iets plastic dat nogal kleefde en andere sporen van de mensheid. Ik besloot om op mijn knieën verder te leven. Als een antropoloog op zoek naar veelzeggende sporen van het menselijk bestaan.



24.7.20

In den vreemde

Je weet toch wat ze daar doen, daar in den vreemde? Zij laten er hun vrouwen uit bij zonnig weer. Die laten dan hun vlechten wapperen in de wind. Dat brengt geluk, beweren ze. Sommigen zijn zo vederlicht dat zij gaan zweven! Is het leven grauw, neem dan een lichte vrouw, is een van hun vele spreekwoorden. In vertaling verliest het echter wat van zijn betekenis.

Illustratie: Pablo Auladell


23.7.20

De onnoembare

Uiteraard was ik niet altijd de onnoembare. Er was een tijd dat ik gewoon Jan was. In die tijd ademde ik een stuk vrijer en stak ik wel eens mijn armen uit. Er was wel even veel regen en onbeschaamdheid en thee en even weinig zwemgerief of kans dat ik zou veranderen, weet ik nu achteraf.

Maar de zaken namen hun beloop, dat zat er altijd in, dat wist ik wèl. Ik strekte nog wel mijn armen en ademde nog wel vrijer als waren het gewoonten die ik mij eindelijk had eigen gemaakt.

Toen werd ik de onnoembare.


21.7.20

Nederlands!

Ik zou niet teveel hineininterpretieren, het is allemaal selbstverständlich en salonfähig. Maar een beetje schadenfreude gun ik je wel. Nu ja, vertrouw maar op je fingerspitzengefühl. Doe ik ook vaak. Misschien wel iets te veel.



Een aforisme van oom Floris









Metafoor: een kermis die voor iets anders staat.


20.7.20

Gewoon iets wat ik las


Je hebt jazz en jazz.
Heel wat jazz loopt in de pas
Alleen,
is dat dan wel jazz?
Of komt het slechts
Als achtergrond van pas?
Even spannend als het
groeien van het gras.



19.7.20

Voldoen



“Wat is jou overkomen?”
“Ik ben onderweg opgehouden door een reuzin.”
“Toch niet die zachte, blonde uit de bergen?”
“Neen, een koele oosterse die mij urenlang getreiterd heeft.”
“Die welgevormde, met laarzen tot boven haar knieën?”
“Ook niet. Zij was blootsvoets en in badjas.”
“Badjas? Toch niet de welriekende?
“Neen, ruiken deed ik niets.”
“Dan ken ik haar niet.”
“Neen, je komt ook amper buiten.”
“Wat wilde ze?”
“Niets waar ik aan kon voldoen.”

18.7.20

Het lonken



Het ging al een hele tijd niet goed meer tussen ons, zodat wij uiteindelijk besloten om in vriendschap uit elkaar te gaan. In zoveel vriendschap zelfs dat we elkaar zoveel mogelijk hielpen om een nieuwe start te maken met iemand anders. Voor Ilse bleek dit veel minder vlot te gaan dan ik had gedacht. Het kostte heel wat tijd, en van mijn kant ook geduld, voor we erachter kwamen dat haar grootste probleem het lonken was. Dat was zij totaal verleerd. Voor mij hadden destijds haar blote schouders de doorslag gegeven en veel minder haar hoed, terwijl zij altijd had gedacht dat het de hoed was die het hem had gedaan.  Zij knikte: “Mijn hemel, het zat dus al van toen af scheef! ”


17.7.20

Nooit volgaarne


Er waren tijden dat kubistische dichteressen keer op keer moesten bewijzen dat zij authentiek waren. Iets waaraan Stien meestal, maar nooit volgaarne, voldeed omdat zij geloofde in haar kunst.


16.7.20

Doorzichtig


“Wat heeft hij?”
“Hij blijft maar nadenken.”
“Hoezo?”
“Daar is hij gisteren mee begonnen en het houdt blijkbaar niet op.”
“Maar dat kan toch niet goed voor hem zijn. Hij heeft nog nooit eerder nagedacht voor zover ik weet.”
“Neen. Dat heeft er nooit in gezeten bij hem, in zo’n familie ook.”
“We moeten hem helpen.”
“Ja, we zeggen hem dat alles al eens is gedacht.”
“Is dat niet wat doorzichtig?”


15.7.20

Mien


“Niet kijken, daar heb je Mien!”
“God ja, wat een vrouw!”
“Zij kijkt alsof de liefde aan haar neus is voorbij gegaan.”
“Dan weet de liefde niet wat ze mist.”
“Nee, maar die schijnt dan ook blind te zijn.”
“Aan Mien valt wel wat te zien.”
“Zal ik er eens aankomen?”
“Zou ik niet doen als ik jou was.”
“Heel zachtjes maar.”
“Dàt zeker niet! Hou dat voor een andere keer. Daar komt ze.”


14.7.20

Jong!


“Bedriegen wij onszelf niet?”
“Natuurlijk bedriegen wij onszelf, wij voelen ons nog jong!”


13.7.20

Waarom niet!


“Als we nu eens een verre reis ondernemen?”
“Je bedoelt naar het buitenland?”
“Ja, waar wij kennis maken met vreemde dieren en inzicht krijgen in onbekende gebruiken.”
“Zoals slapen met eskimo-dochters?”
“Bij voorbeeld! En dan komen we terug en zullen we merken hoe goed het hier is…”
“… en zetten we onze opgedane ervaring in hier in eigen land?”
“Ja, waarom niet!”


12.7.20

Daar komt het spijt.



“Daar komt het spijt!”
“We moeten ons verbergen.”
“Dat heeft totaal geen zin.”
“Kijk het dan niet in de ogen.”
“Neen, ik kan het beter warm omarmen.”
“Wàt.”
“Wij kennen elkaar van vroeger.”

11.7.20

Niks om te scheren


"En? Wanneer scheer je mij eens?"
"Jij hebt niks om te scheren."
"Nou, nou..."


Het groepswerk


"Laten we wel wezen"
"Ja, zogezegd zo gedaan"

10.7.20

De pijn van het weerzien


“Is pijn dan fijn?”
“Deze wel.”


9.7.20

Voorbestemd














“Ai, ik ben getroffen!”
“Getroffen waardoor?”
“Ik ben getroffen door schoonheid. Jij niet?”
“Ik voelde het rakelings langs me heen gaan.”
“Ze hadden het dus op mij voorzien.”
“Je was altijd al voorbestemd.”


8.7.20

Besloten


"Maar jij ziet het dus zitten?"
"Ja hoor."
"En dan breng je alles…"
"Ja, nu we toch hebben besloten..."
"Nou besloten, we kunnen ook wel…"
"Nee hoor, ik breng alles wel."
"Ook die dingen…"
"Ja, dat dan ook."
"Is dat niet vreemd?"
"Ik weet het niet."
"Je hebt het er niet graag over."
"Eigenlijk niet."
"O."


7.7.20

Mijn toekomstige vriendin


Er werd aangebeld. Ik ging kijken en zag een vrouw voor de deur staan. Ik deed open.
“Ik ben uw toekomstige vriendin,” zei de vrouw.
“O,” antwoordde ik.
“Ik ben uw toekomstige vriendin,” herhaalde zij.
“Misschien komt u beter even binnen,” stelde ik voor.
Mijn toekomstige vriendin kwam binnen en schudde haar natte paraplu uit.
“Het heeft geregend,” verklaarde zij.
“Gaat u toch zitten.”
Ik wees naar een stoel.
Mijn toekomstige vriendin ging zitten.
“Een kopje koffie?”
“Graag,” zei mijn toekomstige vriendin.
We dronken samen koffie en mijn toekomstige vriendin zei nog eens dat zij mijn toekomstige vriendin was.
“Ja,” merkte ik op, “dat zei u al.”
“Ik vind dat heel bijzonder,” zei mijn toekomstige vriendin, want dat is het toch. Zo dik in de vriendinnen zit u niet.”
“Dat is heel waar,” dacht ik.
“En er is meer, ik denk dat ik u volkomen zal begrijpen.”
“Probeer eens,” vroeg ik.
Mijn toekomstige vriendin ging verzitten, keek mij begripvol aan en legde haar hand op mijn onderarm. Dan zei ze sussend:
“Kom kom, zo erg is het toch allemaal niet.”
Mijn gemoed schoot vol.
“Hoe vindt u mij?” vroeg zij.
Ik zei dat ik wel een beetje onder de indruk was.
Mijn toekomstige vriendin schrok:
“Jeetje, het is haast vier uur.”
Dat zag zij op haar polsuurwerkje.
“Hebt u haast,” vroeg ik verbaasd.
“Ik moet nog naar mijn huidige vriend, maar maak je geen zorgen.”
Ik maakte mij geen zorgen, maar ik was wel in de war.
“Ik,” vervolgde mijn toekomstige vriendin, “ik ben dan wel u toekomstige vriendin, maar aangezien het haast vier uur is moet ik weg.”
“Wat jammer,” zei ik, “ik begon net wat aan u te wennen.”
“Ja, ik ook,” stemde mijn toekomstige vriendin in, “we wenden inderdaad al wat aan elkaar, maar ik poet echt weg, mijn vader heeft verzorging nodig.”
“Zei u niet dat u naar uw huidige vriend ging?”
“Zei ik dat?” vroeg mijn toekomstige vriendin, “Ja, dat heb ik wel meer? Ik haal dingen door elkaar.”
Daar schrok ik van.
“Gaat u nu maar,” zei ik, “op die manier kan ik uw bezoek maar moeilijk plek geven.”
We namen in opperste stemming afscheid, maar toen ik haar de straat zag uitlopen schudde ik met mijn hoofd. U zal wel begrijpen dat dit voor mij niet zomaar een ontmoeting was. Ik vond haar een schattige toekomstige vriendin, maar haalde ze de dingen niet toch door elkaar?


6.7.20

De kubistische dichteres


Een vriend van mij heeft onlangs een kubistische dichteres ontmoet.
Zij bleek het geenszins druk te hebben en
was op pad voor boodschappen.
“Dit komt echt niet vaak voor,” zei ze.
Daar was mijn vriend het mee eens.
Al met al een meevaller vond hij zijn ontmoeting.
Zelf ben ik geen groot lezer en
zou ik haar nooit herkend hebben.


5.7.20

Jan en Ingrid: de wereld op zijn kop.


“Partnerruil!! En dan op ònze leeftijd!”
“Dat hij zoiets durft te vragen.”
“Ik dacht dat het woord niet meer bestond.”
“Het lèf.”
“Gelukkig zei je dat het ons niet interesseert.”
“Maar natuurlijk Jan, zo ben ik toch. Wat dènkt hij wel?”
"Ik zag me al met ..."
“Het is de wereld op zijn kop, Jan.”


4.7.20

Een achterwaartse melodie



Ooit was ik met de sterkste componist op aarde. We waren heel gelukkig samen, dacht ik, maar na de voltooiing van zijn tweede strijkkwartet verliet hij mij om naar Salzburg te verhuizen.  “Er hangt daar iets in de lucht dat mij nog stèrker zal maken,” was zijn uitvlucht.
 
Tien jaar later, na een uitvoering van zijn operette Een achterwaartse melodie besloot ik hem achterna te gaan, in de hoop hem weer te zien.
 
Toen ik hem eindelijk vond (Salzburg is geen wereldstad, maar toch ook weer niet zo klein), rende ik op hem af en omhelsde hem. Als sterkste componist ter wereld maakt hij zich (letterlijk) in een handomdraai los.
 
“Liever niet schat, ik heb al mijn krachten nodig.”
“Maar we hadden het zo goed samen. Ik verander als je wil.”
“Dat zal niet werken,” zei hij en ik vond het erg oprecht klinken.
 
Dan draaide hij zich om en liep fluitend weg in de richting van de Getreidegasse. Een sterke afscheidsmelodie.


3.7.20

Het dwarreltype in mijn droom


ik droomde van een vrouw op
zoek naar een trapeze want zij hoopt
van ooit te kunnen dwarrelen

al leek zij mij (in mijn droom dus)
helemaal geen dwarreltype
maar eerder een houvast


2.7.20

Niet obsceen



"Mag ik al luiden?"
"Nee, wacht. Straks!"
"Maar wanneer mag ik dan luiden?"
"Meteen."
"O, fijn!"
"Hoezo, fijn?"
"Ik dacht dat je niet wilde dat ik zou luiden."
"Nee, ik wil juist graag dat je gaat luiden."
"Wat fijn, ik luid graag."
"Ik ook."
Toen begonnen ze allebei onweerstaanbaar te luiden.
Helemaal niet obsceen hoor.


1.7.20

Raymond


Toen mijn slechte ik (hij heet ook Raymond) zich uit het riool omhoog hees maakte ik onmiddellijk een afspraak met een psycholoog. Die was, ik had het kunnen weten, natuurlijk niet onmiddellijk beschikbaar. Ik moest er dus het beste van maken in afwachting. Raymond verloor geen tijd en begon mij onmiddellijk te treiteren. Zei dat ik trouweloos was. Zwak. Geen ruggengraat. Hij sloeg me in mijn gezicht en trapte in mijn onderbuik. Nam me ook enkele dingen af. Eigenlijk was hij altijd al wel zo. Maar voorlopig dwong hij mij niet om er weer anderen, vooral goede vrouwen in te betrekken. Toen de psycholoog terugbelde om een afspraak te bevestigen, heb ik het maar zo gelaten. Ik zei dat het op deze manier misschien wel leefbaar was.