4.3.13

Hocus Pocus

Ik heb de mooiste en liefste vrouw die er op dat moment op aarde leefde ontmoet. Pal voor de Finis Terrae kerk in de Nieuwstraat van Brussel.

Dat zij de vrouw van mijn leven moest zijn wist ik onmiddellijk resoluut en zeker want ik werd op slag diepzinnig verliefd op haar. Daar speelde het wratje onder haar linkeroog een sleutelrol in.

"Zet haar maar onmiddellijk uit je hoofd," zei mijn vrouw, een bij ingewijden bekende en ervaren tovenares, die op geheel eigenzinnige wijze ons huwelijk al meerdere keren heeft gered.

"Wat uit mijn hoofd zetten?" pruttelde ik tegen beter weten in.

"Die diepzinnige liefde voor dat wicht dat waarschijnlijk wel de vrouw van je leven is."

"Maar ik voel niets speciaal," loog ik zo rood als een kers wordend. Ik liet haar gewoon voorgaan. Je zag toch dat zij anders op dat zandschilderij was gestapt?"

(De Nieuwstraat in Brussel is inderdaad bij tijd en wijle het toneel van een zandschilder die met veelkleurig zand afbeeldingen op het trottoir strooit, zoals ik met uitvluchten.)

"Flauwe kul. Je hebt ineens diepzinnige gevoelens voor iemand anders dan ik. Iemand van wie je niet eens weet hoe haar stem klinkt. Zulk soort valse ontrouw duld ik niet, dat weet je goed genoeg. Alsof jij je ooit wat van zandschilderijen hebt aangetrokken!!! Zoek maar een andere uitvlucht."

En om ons dispuut weer op de kern te focussen toverde zij (met dezelfde toverkrachten die ons huwelijk zo magisch doen lijken) heel de zandschildering, en ineens ook haar strooier naar Santiago de Compostella, want daar staat ook een kerk met veel begankenis.

Zo werd ik dus met mijn neus weer op de mooie en lieflijke feiten gedrukt.

Maar van mijn lange, magische huwelijksleven heb ik natuurlijk ook wel een en ander geleerd. Vooral omdat er in huis hier en daar toverboeken rondslingeren. Even concentreerde ik mij op mijn prille, nieuwe liefde (die zich van de pas ontstane situatie waarschijnlijk niet bewust was, hoe zou zij?) en toverde haar eenendertig jaar terug in de tijd op een plaats waar ik haar meteen als jongeling zou leren kennen. Hààr leeftijd behield ik uiteraard op het heden.

"Over welk wicht heb je het," vroeg ik triomfantelijk aan mijn vrouw, die verbluft toekeek en besefte dat zij haar didactisch materiaal voortaan niet meer kon laten rondslingeren. Toch liet zij zich niet uit het lood slaan en formuleerde duidelijk articulerend de ène spreuk (1) waarvan zij mij had verteld dat zij hem alleen in uiterste nood zou gebruiken, rücksichtslos, zonder aarzelen. Eender wat de goegemeente ervan zou denken!

Sedertdien ben ik een trouwe echtgenoot, volstrekt eenzaam in mijn huwelijk en niet in staat om dat met hocus locus op te lossen, terwijl er eenendertig jaar terug in het verleen een vrouw rondloopt die ik nooit meer zal spreken.



(1) Trouwe lezers kunnen hem schriftelijk opvragen, maar alleen ter info en niet voor gebruik.


_____

Geen opmerkingen: