30.1.07

De koning van een goed land

Heel alleen, in het midden van de troonzaal van zijn paleis lag een dode koning. Morsdood, in het donker van de nacht, met zijn witte ogen naar het plafond gericht.

Maar zie, daar in de hoek links, waar het volk altijd staat als er koninklijke gunsten uitgedeeld worden, schijnt een weifelend lichtje van onder de plint. Lichtschijnsel vanuit het keukentje van een kleine paleismuizenfamilie.

- Hun koning is dood.
- Ja, je hebt gelijk. Hij riekt anders.
Zeiden zij tot elkaar.

- Wat nu?
Vroeg de jongste.

- Er komt een groot feest.
- Een groot feest?
- Jazeker, met broodjes kaas en met broodjes hesp. Daar zullen wij het wel drie dagen en drie nachten mee kunnen stellen.
- Wij allemaal?
- Zeker! Zelfs de jongstgeborenen.
- En wat gebeurd er met hém?
Vroeg de jongste weer, wijzend in de richting van de plek waar de dode koning lag.

- Zijn volk zal hem in een donkere kamer wegstoppen.
- Waarom?
- Om rustig weg te rotten.
- Dat is goed voor onze neven, de ratten. Kunnen zij ook smullen.
- Juist, wij leven in een goed land.
- Precies. Wij leven echt in een goed land.

Geen opmerkingen: