„Bist du da, Zarathustra?“
„…“
„Sag doch etwas, Junge.“
„Sag doch etwas, Junge.“
„...“
„Na ja, wie du willst.“
Pas tegen de avond verscheen Kurt, hun folteraar. Bijgenaamd "der Schmetterling". God mag weten waar hij vandaan kwam.
Ik wilde haar vragen, want ik zag dat ze zich schroomvallig gedroeg in mijn buurt.
Ik liep op haar af en keek haar niet al te intrusief aan. We stonden oog in oog. Tussen ons bevond zich niets, behalve de tweesprong die ons leven zou bepalen.
Ik keek haar lang aan want ik was niet van plan het te verknallen. Zij was de eerste die met haar ogen knipperde. Zij maakte zich haastig uit de voeten.