Nu verging het echter zo dat er, door gelukkig uitgevallen democratische verkiezingen en de aanstelling van een meer dan bekwame regering, gevolgd door een goed economisch sociaal en economisch beleid, een periode van grote welvaart in Perumbia uitbrak. Onderwijs werd beschikbaar en warempel gratis gemaakt voor iedereen, zelfs de allerdomsten, de mensen kregen goed betaald werk, corrupte elementen uit politie en leger trokken zich terug, partijdige rechters hingen hun toga's aan de haak en, als climax van alle toppunten, gepaard met de groeiende rechtszekerheid en de politieke stabiliteit, hielden één voor één alle milities en privé-legertjes van de vrijheidsstrijders en politieke guerilleros er mee op in ruil voor een karige amnestieregeling.
Eén voor één, tot alleen nog het trotse kamp in Barba Negra, dat van el capitan Pidalgo, waar de rookpluimen bleven omhoogstijgen. Zolang er daar nog een zweempje van twijfel bleef bestaan over de frisse wind die er door Perumbia waaide bleef de trotse leider strijden voor zijn zaak. Hij kon er niet mee ophouden. Wanneer men hem op de hoogte bracht van de aanwezigheid van toeristen of hoogwaardigheidsbekleders in zijn territorium, bereidde hij ongezien zijn slag voor en liet ze ophalen. Zo verschoot hij zijn laatste kruit, filmde hij zijn laatste overgebleven videocassettes op aan opeisingsberichten, stuurde hij glimlachend zijn laatste trouwe luitenanten uit voor de onderhandelingen en het organiseren van de ruil van gevangenen voor losgeld of goederen.
Doch wat onvermijdelijk was gebeurde: de Perumbiaanse welvaart achterhaalde ook Barba Negra. Na enige tijd moest Pidalgo met lede ogen zijn laatste volgelingen zien vertrekken en de vuren in zijn kamp doofden een voor een. Wat overbleef bood een trieste aanblik. De marteltuigen hingen fonkelend aan de muur van de ondervragingsbarak en de blinkende videocamera lag werkeloos op zijn werktafel. Geen jammerklachten stegen meer op uit de gevreesde ondergrondse cellen, geen wellustig geroep van ondervragers en beulen steeg nog op uit de cellen waar zij zich meer dan nodig bezig hielden met geschaakte vrouwen. Een zompige, mistroostige lucht hing nu in de ongebruikte behuizingen en verving allengs de prikkelende luchten van vers bloed en verschroeide huid van weleer. Doch het treurigst om aan te zien was Juan Simon Pidalgo zelf. Mager en bleek doolde hij rond door zijn eens zo trotse kamp, toevend bij alle plaatsen waar de grote herinneringen aan verbonden waren. Uren kon hij staren op een bloedvlek in de vloer, een bruine veeg op de muur. Niet de rust die de vrede meebracht, niet het gebrek aan ideologisch debat deed hem vermageren. Wel het feit dat die er was gekomen zonder dat hij er ook maar een sikkepit van een rolletje van betekekenis in had gespeeld. Gaarne had hij nog langer gestreden, zo hij slechts opnieuw "gasten" naar de oude stijl mocht onthalen. Want zie, dat was het ergste: niets meer te zeggen te hebben wanneer er een journalist passeerde en vragend blikte naar de cellen. Hem de weg zien vervolgen, niet geïnformeerd met beeld en klank. Doch zelfs dit behoefde hij dra niet meer te beleven. Men ging ten laatste aan zijn kamp voorbij als aan alle andere kampen, zonder belangstelling, zonder zelfs op te zien, als aan een oord waarvan de zinloosheid op de houten luiken voor de ramen geschreven stond.
met dank aan Godfried Bomans. Wordt vervolgd.
1 opmerking:
Hi. Your blog is interesting I like it!
Een reactie posten