Aanbidding 1
Zei een man in de tram tegen zijn buurvrouw:
„Ik denk dat ik word aanbeden.”
„O…” ging zij daar op in, „Dan wordt u weldra wellicht tot godheid verheven.”
„Denkt u?”
„Vast wel. Ik hoop het voor u!”
„Wie had dat ooit gedacht?”
„Ja, wie zou ooit aan zo iets denken?”
In haar stem klonk wel iets van trots over het feit dat zij met een godheid in spe in contact was gekomen. En het leek of zij ook wat dichter naar hem opschoof.
Aanbidding 2
„Wat komt u eigenlijk doen?” vroeg ik toen de man eindelijk, na lang aandringen, was gaan zitten.
„Ik kom u aanbidden.”
„Pardon?”
„Ik zie u al enkele maanden her en der opduiken in de stad en ik dacht die is pas aanbiddenswaard, daar moet ik ooit werk van maken. Maar u kent dat, van ooit komt doorgaans nooit, en daarom besloot ik vandaag de knoop door te hakken.
„Maar ik wil helemaal niet aanbeden worden!”
„Iedereen wil toch wel aanbeden worden?”
„Ik niet. Ik heb daar geen behoefte aan.”
„Maar u bent een buitengewoon iemand, dat heb ik meermaals mogen zien.”
„Dat kan mij niet schelen,” verbood ik hem zo te denken.
„Kan u dat niet schelen?”
„Neen.”
„Maar ik heb toch het recht van aanbidden?”
„Liever niet met mij.”
Daarmee zat het gesprek er wat mij betreft op,want eigenlijk verdacht ik hem ook van nog andere neigingen.
Zeker van zijn stuk verliet hij mijn huis. Van achter mijn raam keek ik hem na. Ik zag hem met een dame praten en mijn huis aanwijzen, waarbij zij beiden heel devoot keken. Alvorens de hoek om te gaan nam hij ook nog eens plechtig zijn hoed af en boog licht richting mijn voordeur, die geheel toevallig op het zuiden is gericht.
______________________________
Geen opmerkingen:
Een reactie posten