13.6.20

Overvloed


Ik zat in een vertrek samen met armtierigen. Zij gedroegen zich zeer veeleisend en ronduit onbeschoft. Ik keek het aan, maar uiteindelijk zei ik dat zij hoorden te zwijgen omdat ik zeker wist dat de overvloed op komst was. 
“Hadden wij dat eerder geweten,” verontschuldigden zij zich. (Ja, zo zijn zij,) maar zij dachten er niet aan mij nog te vragen hoe lang het nog kon duren. Dan had ik zo maar wat gezegd. Ik liet hen voor wat zij waren en ging wandelen, naar het bos.

Van op de richel zag ik het transport. Ik zette mijn koffer neer - ik trek als thuisloze rond van hier naar daar - en liet het aan mij voorbijgaan. De armtierigen werden blijkbaar snel bediend. Ik nam mijn koffer weer ter hand en stapte door. 

Ik zou nog vele dagen stappen en waar ik kwam was overvloed.

Geen opmerkingen: