Het is natuurlijk niet zo dat ik niet gelukkig ben, alleen ervaar ik het niet zo.
- Ginds ligt het land van de prinses die altijd lacht.
- Hoe weet jij dat?
- Omdat ik één en àl oor ben.
- Het ziet er anders maar troosteloos uit.
- Het is ook een troosteloze lach.
- Ik zou eerder wenen, denk ik.
- Als ze weent overstromen er de akkers.
- Ik dacht…
- Ja, wat dacht je?
- Ach, het is niets.
- Ik kan het al raden.
- Hoezo?
- Och, het heeft geen belang.
- Maar je hebt het geraden?
- Ja, maar nu ben ik het al vergeten.
- Inderdaad, ik ben ook vergeten wat ik zoëven dacht.
- Het was niets toch, zei je?
- Zei ik dat?
In gedachten zwom ik het warenhuis uit toen ik op de drie meisjes stuitte. Elk met een vis in de hand.
“Waar moet dat heen?” wilde ik quasi autoritair weten.
“Naar de levensvijver,” antwoordden zij gezamenlijk, “onze kans wagen.”
Verwonderd keek ik hen aan, “Er is hier mijlenver in de omtrek geen vijver te bekennen. Ik ben van de streek, ik weet het wel zeker.”
Nu keken zij mij argwanend aan.
“Geen vijver in de omtrek? Wat zegt u nu?”
Ik bleef in de buurt rondzwemmen want ik was toch wel benieuwd hoe zij hun teleurstelling zouden verwerken.
Helaas kwamen zij niet meer terug. Zouden zij dan toch met vis en al in de levensvijver zijn gesprongen? Een vijver die ik niet ken, al ben ik dan van de streek?
Indien ik ooit eens, met ernstige bedoelingen, een boek zou bespreken, dan zal het een trilogie zijn.
Gebaseerd op mijn leerervaringen tot op heden omschrijf ik het eerste deel dan waarschijnlijk als “somber” en “onheilspellend”. Met naar alle waarschijnlijkheid ook de term “onherroepelijk” erbij. Dat lijkt mij voor de hand liggend.
Het tweede deel, ronduit het zwakste van de drie wordt dan “te ingewikkeld” en, afhankelijk van mijn stemming, misschien wel “te gezocht post-modernistisch”. Ook een woord als “vergaloppeerd” en iets over de protagonisten die “worstelen met zichzelf” en “te weinig uitgediepte karakters” lijken mij nuttig om te signaleren.
Het laatste deel echter, dat wordt niet meer of minder dan “magistraal” met een “wonderlijke ontbinding” van alles wat eerder nog “een straatje zonder eind” had geleken, in de eerdere delen dus.
De kans dat ik ooit een boek bespreek is natuurlijk gering. Voor wie zou ik het doen? Bovendien zijn er te veel factoren in mijn leven die mij zouden beletten het, met de volle aandacht die zulk een karwei vereist, aan te pakken. Anderzijds, mocht het er ooit van komen dan weet u nu alvast wat ik er van vind.
- Er was eens mijn geslachtsdeel…
- Je gaat het nu toch niet weer over je geslachtsdeel hebben?
- Waarom niet?
- Ik vind dat je het er wel erg veel over hebt.
- Hoezo?
- Het is een onderwerp dat mij niet zo ligt.
- Dat wist ik niet.
- Ik vind het schaamteloos, en esthetisch gewaagd.
- Wat zeg je me nu!
- Ja
- Goed, geen sprookje over mijn geslachtsdeel dan.
Illustratie: Gustave Caillebotte |
Mijn vrouw heeft het lang voor mij verzwegen, maar toen ik haar De man die werk vond cadeau deed gaf zij toe dat Herman haar lievelingsschrijver was. Dat kwam als een schok op mij over, omdat ik ook schrijf en ik altijd had geloofd dat zij dààrom met mij was getrouwd.
Natuurlijk houdt zij nog van mij, zei ze, nadat zij het boek in één ruk had uitgelezen.
Dat was ’s anderendaags, nadat ik haar heel de nacht had horen fluisteren in haar slaap: “Natuurlijk Herman, je doet het zo zàlig!”
- Waar wachten we eigenlijk op?
- Op de reetbever.
- De reetbever? Hoe weet je dat die hier zit?
- Van mijn vader. Diens grootvader zag hem hier het laatst. Zevenendertig jaar geleden. Ook in augustus.
- Zevenendertig jaar geleden? En nu denk jij dat hij vandaag terugkomt?
- Jazeker. Hij had het beloofd. Over zevendertig jaar kom ik weer, zei hij tegen mijn overgrootvader, waarop die vroeg hoe wij hem dan nog zouden herkennen. Aan mijn petje, beloofde de reetbever toen.
- Jà, dààr, ik zie hem. Verdorie ja, hij heeft een petje op. Kijk, hij zwaait ermee.
- Ik zei het toch!
- Nee, zoiets verzin je niet.
- Ik ook niet, dat deed de reetbever.
Illustratie: Quint Bucholz |
Wat zwemmende vrouwen niet bedoelen als ze naar ons zwaaien is dat zij er naar uitkijken ons te verwennen of dat zij verdrinken en zij ons de kans bieden hun redder te zijn. Mocht dit laatste toch het geval zijn laten wij dan onze zelfbeheersing niet verliezen of tijd verlummelen met beslissen wie van hen eerst. Dan is daadkracht aan de orde en volgt de rest later wel.
Illustratie: Sonia Alins Miguel |
- Karel, we leven nu wel in het moment, maar leven we ook in de tijd?
- In de tijd, maar schat, wat zouden we nog gaan zoeken in de tijd?
“Een groot zoölogisch onderzoek, gevoerd door de universiteiten van Uppsala, Kaapstad en Zaragoza, heeft aan het licht gebracht dat de tijd waarin de dieren nog spraken wel zeker heeft bestaan.”
“M…maar dat is opzienbarend! Dat opent totaal nieuwe horizonten voor nog nieuwer onderzoek. Alhoewel, hoe komt het dat zij dan nu niet meer praten?”
“Omdat ze allemaal tegelijk door elkaar spraken en op die manier alle communicatie onmogelijk maakten.”
“Zouden wij, mensen, daar misschien iets uit kunnen leren?”
“Geen idee, wij zijn maar wetenschappers. Het is aan de politici om zich hierover uit te spreken.”
“De hemel sta ons bij.”
"En, beste vrienden, het moge duidelijk zijn. De strijd gaat voort tot alle schroeven van de rechtstaat eruit zijn. Zowaar ik hier sta!!!"
"Leve de Schroef!!!"
"Het is niet omdat ik geen das draag dat ik mijn broek niet even hoog hoef op te trekken, toch?
"Natuurlijk niet, het bewijst dat je één van de onzen bent."
Ik werd opgebeld. Of ik op huisbezoek kon.
“Zo snel mogelijk, want ik geloof dat ik straal.”
“Hoezo, U straalt?”
“Misschien heb ik de ware wel ontmoet.”
Ik heb al heel wat gevallen gekend. Maar voor slechts weinigen had het met de ware te maken, bleek achteraf.
Inderdaad, zij straalde met een zelden geziene gloed.
Ik stelde wat vragen, betastte een en ander en telefoneerde naar een collega.
“Blijf ik nog lang stralen?” vroeg zij hoopvol.
“Dat zou best eens kunnen,” antwoordde ik.
Daarvan straalde zij zo mogelijk nog meer.
“Maar laten wij het nog even aankijken.”
Illustratie:Leonid V. Soyfertis |
Illustratie.: Neil Bousfield |