Na een tocht vol ontberingen bereikte ons kleine gezelschap eindelijk het mythische Vlaanderen; het beloofde land, waarvan generaties reizigers in eerbiedige bewoordingen hadden gesproken. Hier, zo hadden wij gehoopt, zouden wij een nieuw leven kunnen opbouwen, vrij van het stof en de zorgen die ons tot dan toe hadden achtervolgd.
Wij staken de brede rivier over, waarvan het water als gesmolten zilver langs onze benen stroomde, en zetten voet op de uitgestrekte vlakte aan de overzijde. Daar, op veilige grond, besloten wij onze tenten op te slaan en de nacht in rust door te brengen. Voor het eerst in vele maanden konden wij de vermoeidheid uit onze lijven laten wegtrekken en ons verheugen over de eenvoudige geneugten van het bestaan.
Bij het eerste licht van de ochtend trokken wij landinwaarts. Het land lag vredig voor ons, als een vriendelijke metgezel die nog moest worden leren kennen. Vier dagen lang ging onze weg door stille velden en langs zacht ruisende bossen, totdat wij eindelijk de eerste Vlamingen ontmoetten. Zij begroetten ons op de wijze die wij uit talloze verhalen kenden, een gewoonte zo eigen aan dit volk dat wij wisten dat zij ons, hoezeer wij ons ook zouden inspannen, nooit volledig eigen zou worden:
Geen opmerkingen:
Een reactie posten