25.2.17

Genoeg

Stel dat u van alles genoeg hebt, zou dat dan voor u een soliede basis zijn om nog méér te willen? En staat u er bij stil dat er mensen zijn die hier niet bij stil staan?

11.2.17

Selfie

"Kom mee Helga, een selfie dààr boven, dat is echt iets voor ons. Anders zullen wij het ons altijd beklagen.

9.2.17

Klaarliggende maatregelen

Het was een zonnige, niet al te koude dag, toen de opstand van al diegenen die eens een tijd alleen wilden zijn uitbrak. De authoriteiten die, zoals gewoonlijk, alle begrip hadden voor de noodsituatie waarin veel van onze burgers zich op dit vlak bevinden wisten hen te vertellen dat zij al heel wat maatregelen hadden klaarliggen.

8.2.17

Wat niet

uiteraard
zo af en toe
het kraken van de wolken
het verblijden van de bast
en het vergroeien van wat komt

maar nooit het ginnegappen van de zee
de foxtrot van de vruchten
het afbellen van een
spaak gelopen droom
dat zeker niet

6.2.17

Het begin van het einde

Wij besloten vroeger op te staan om het begin van het einde mee te maken. Maar hoe gaat dat? Als je het niet gewoon bent om vroeger op te staan laat je je al wel eens verleiden om langer te blijven liggen. We ontbeten ook iets uitgebreider dan anders vanwege het bijzondere dat wij dachten mee te zullen maken en omdat het verkeer onderweg drukker was dan gehoopt waren wij dus te laat. Het begin van het einde was ons weer eens ontglipt. Wij hebben nog lang geveinsd dat wij er tòch bij waren, maar dat viel niet vol te houden. En waarom ook eigenlijk?

5.2.17

Weerkundig verschijnsel

Op een dag gebeurde het dat een laaghangende wolk zomaar een man opslorpte. Dat ging niet in één hap, maar vergde wel een keer of vier pijnlijk slikken. De wolk zette daarna ’s mans bril op en besefte meteen dat er geen weg terug meer was: de dingen zouden voortaan anders zijn dan zij er uitzien. Er zat niets anders op dan de wereld in te trekken.
Aangezien de man zowel bij- als verziend geweest was waren de indrukken die de wolk van de wereld kreeg vèr van eenduidig en bìjzonder verwarrend, joviaal begroette zij de grootste ploerten en met ijselijke afstandelijkheid ontweek zij de weinige mensen van goede wil die haar pad kruisten.
Tegen de avond kon de wolk wel regenen van de pijn, het was de eerste keer dat zij te voet doorheen een provincie was getrokken. Zij besefte dat het leven als mens veel minder makkelijk is dan het er van uit de lucht uitziet en besloot, een ervaring rijker, weer ten hemel op te stijgen. Voorzichtig legde zij de bril neer bij een kapelletje en steeg op.
Veel heeft dit weerkundig fait divers niet betekent in de loop van de geschiedenis, behalve dat het sedertdien niet altijd meer precies regent waar het echt nodig is. Wat nog maar eens illustreert dat je nooit een bril mag dragen die jou niet voorgeschreven is.

4.2.17

¡ en de Hypothetische Trompetsmid (13)

Het ene achterdochtig, het andere vriendelijk, één met een snor,
een ander weer ronduit kwaad, af en toe ook eentje nogal
ondeugend...
Het bleek een helse tocht naar het schilderachtige vrouwendorp. ¡ bleef, zoals hij ook aan de rijpemanvruchten beloofd had, op het kronkelende pad. Dat pad echter kronkelde niet alleen in de gangbare betekenis van het woord, het leek met elke pas die hij zette steeds harder te kronkelen, alsof het voelde dat hier een vreemdeling liep. Ook was het of hij constant bergop en tegen de wind in moest tornen. Indien hij zijn jasje had opengehouden was hij waarschijnlijk teruggeblazen. En het bos met het schilderachtige vrouwendorp erin bevond zich toch beneden in een vallei? Wat een trompe l’oeuil! ¡ meende wel te begrijpen waarom die vrouwen hun dorp niet verlieten. Je moest natuurlijk een geoefend wandelaar zijn om terug te kunnen keren. “Nee, dan is de woonst van de weduwe van schuin tegenover veel gemakkelijker te bereiken,” dacht hij terug aan een tijd die nog niet zo heel lang geleden was, “als dit allemaal achter de rug is zoek ik haar beslist op!” nam hij zich voor.
Toch, omdat hij weigerde op te geven en elke stap hem dichter bij zijn doel bracht, bereikte hij uiteindelijk het bos met daarin het schilderachtige vrouwendorp (dat gelukkig al achter de eerste bocht in het bos opdoemde).
Het eerste wat hem daar opviel was hoe stil en verlaten het er was op straat, al was alles er wel kraakschoon en goed onderhouden. Hij liet niets blijken, maar het tweede wat hij gewaar werd waren de blikken vanuit de ramen. Geen van zijn bewegingen bleef onopgemerkt! Vanuit elk huis werd hij nagestaard door een schilderachtig vrouwengezicht. Het ene achterdochtig, het andere vriendelijke, één met een snor, een ander weer ronduit kwaad, af en toe ook eentje nogal ondeugend. De vraag was natuurlijk wie hem te woord zou willen staan. Overal waar hij aanklopte of belde bleef het stil, al wist hij zeker dat er iemand thuis was.
Op die manier, hij was al lang vergeten op hoeveel deuren hij had aangeklopt, kwam hij bij wat hij echt het allerlaatste huis van het dorp dacht te zijn: een mooi onderhouden pand, een ietsje groter dan de andere huizen die hij al gezien had, met een lieflijk houten uithangbordje. “De meest schilderachtige vrouw,” stond er op, en in iets kleinere lettertjes:
“Loket voor al uw praktische vragen & Ontvangst van vreemdelingen.”
Het was met een diepe zucht van opluchting dat hij wilde aanbellen, toen er een welluidende stem weerklonk:
“Wie zucht daar zo diep voor mijn deurtje? Een vreemdeling? Een klein ogenblik ik zit in bad.”
“Doet u maar rustig,” antwoordde ¡ geschrokken, want hij vond het op een of andere manier niet passend om een gesprek te voeren met een dame die in bad zat, “ik wacht wel. Het is niet zo heel erg koud en dan kom ik ondertussen even op adem.”
Amper tien minuten later zwaaide de deur open en werd hij verwelkomd door een ravissante brunette die heel wat schilderachtige gedachten bij hem opriep, gedachten die hij meteen stuk voor stuk uit zijn hoofd zette aangezien er ook nog de weduwe van schuin tegenover was.
“Gaat u zitten, ik krijg niet dikwijls bezoek van vreemdelingen en er moet u wel heel wat aan gelegen zijn mij te spreken, ik weet ook wel hoe zwaar de tocht is naar hier, helemaal de vallei in langs dat kronkelende pad! Of… u hebt toch niet de kortste weg genomen?”
“Neen hoor, beslist niet, dat zou logisch geweest zijn, maar aangezien de rijpemanvruchten er op aandrongen dat ik op het kronkelende pad bleef heb ik die raad maar opgevolgd.”
“De rijpemanvruchten, dat zijn waarschijnlijk die kerels die ons vanuit hun boom begluurden?”
“Ja, maar dat deden ze meen ik met de beste bedoelingen, zij raadden mij trouwens aan om hierheen te komen omdat u, of een van de andere schilderachtige dames hier, mij misschien kunnen op weg helpen de Hypothetische Trompetsmid te vinden?”
“De Hypothetische Trompetsmid?” sprak zijn gastvrouw verbaasd, “Nooit van gehoord, als het iets religieus is dan kan ik alleen maar zeggen dat wij slechts geloven in de Schilder met de Vaste Hand! Dat bent u toch toevallig niet? Volgens onze overlevering zou die namelijk opduiken wanneer ons geloof in die verhalen opgedroogd zou zijn, en zover lijken we inmiddels te zijn. Haast niemand weet nog hoe de Schilder heet.”
“Neen, ik ben de Schilder niet, ik heet ¡ en ben bewaker van de stadsbibliotheek. Mijn belangrijkste talenten bestaan er uit dat ik altijd elke dag stipt de krant lees én dat ik onbewust de aanwezigheid aanvoel van warmbloedige dieren die niemand in zijn onmiddellijke omgeving verwacht aan te treffen.”
“Wat interessant! En voel je onbewust wat?”
“Neen, helemaal niks, of toch niet onbewust.” Het was namelijk wel zo dat hij bewust een en ander aanvoelde, “Maar moet ik dan begrijpen dat ik helemaal onverrichterzake hiernaartoe ben gekomen en dat ik die hele weg weer terug moet?”
“Neen dat niet, dat zou ik je trouwens ten sterkste afraden, de laatste die dat probeerde is op verschrikkelijk manier om het leven gekomen. Je kan hier pas weer weg nadat je respect hebt betuigd voor de Schilder met de Vaste Hand. Maak je geen zorgen, erg moeilijk is dat niet, maar het mòet wel gebeuren. Daarna leg ik je wel uit hoe je hier wegkomt, maar ik stel voor dat je eerst een warm bad neemt, iets hartigs eet, gaat slapen, en dan zien we morgen wel weer. Het is nu donker en het heeft geen zin de dingen te overhaasten of een fase over te slaan.”
Niet wetende wat de nacht zou brengen of welke fase er niet overgeslagen mocht worden nam ¡ het aanbod met beide handen aan.
“Dank je wel…”
“Deirdre, noem mij maar Deirdre!”
“Dank je wel… Deirdre!"



Wordt vervolgd...











3.2.17

De onmogelijke intreding

Eén van de bevreemdendste momenten beleefde A. toen zij in een zwakker moment opnieuw in haar schaduw (waar zij zo lang geleden was uit getreden), wilde treden en die van geen kanten meer pastte!

2.2.17

Als we écht in literatuur geïnteresseerd zouden zijn...

… dan zou een gesprekje als het volgende geheel normaal zijn:

“Die eerste zin van Klaaglied om Agnes, daar moet je toch op komen hé: “Hoe moet een verhaal worden verteld, dat nooit is gebeurd?”
“Maar Pia toch, zo beginnen De invallen van de heilige Klàra, Klaaglied om Agnes begint met “Toen ik zestien jaar oud was bedroeg mijn wekelijks zakgeld anderhalve mark.” Dat weet toch het kleinste kind. Je hebt zeker al wat op?

1.2.17

De symphonie van gisteren

Er werd aangebeld. Ik ging kijken en maakte kennis met een jonge componist die ik uitnodigde binnen te komen.

“Ik zoek een dirigent voor mijn symphonie van gisteren,” zei hij, eens gezeten.
“O,” antwoordde ik.
“Ik denk dat u daar voor in aanmerking komt,” vervolgde hij.
“U weet toch dat ik ramenlapper ben?”
“Jazeker, dat maakt u heel geschikt. Het vergt kracht om beide armen hoog te houden, kracht waarover ik niet beschik.”

Wij dronken een kopje koffie en thee.

“Ik heb u geobserveerd. U bent de geschikte man.”
“Maar u hebt toch wel goed vergeleken? Er zijn wel meer ramenlappers, of ruimer, andere geschikte personen voor zulk een karwei?”
“Jazeker. Ramenlappers, verkeersagenten en agentes, scheidsrechters, museumbodes, stationspersoneel, krantenlezers, gesticulerende politici, … maar nergens zag ik de transparantie beter, mooier gearticuleerd, dan doorheen de door u gelapte ramen!”

Aangezien ik het een aanlokkelijk aanbod vond stelde ik geen negatieve vragen meer.

“En behalve symphonieën, wat houdt u nog zoal bezig?”
“Het gisteren in zijn algemeenheid. Het besef dat we allemaal van gisteren zijn. Het doordringt wat ik eet, hoe ik mij kleedt, hoe ik met mensen omga. Zo heb ik mijn bezoek aan u gisteren bedacht!”
“Dan vind u het ook goed als ik u morgen pas zeg of ik het doe of niet?”
“Jazeker, ik had niet anders van u verwacht, sterker nog, ik beschouw het als een acceptatie”