31.7.10

Een aforisme van oom Floris



Het fenomenale aan een vlo is niet zozeer dat zij 30 tot 40 keer haar lichaamshoogte hoog kan springen, maar wel het totaal gebrek aan besef dat zij niet overal even welkom is.

30.7.10

Ik neem geen enkel risico!


Hijgend rep ik mij naar het woud. Daar wachten de patriarchen met al hun ervaring, hun wijsheid, hun advies, hun savoir vivre en hun savoir faire, om die met mij - gekleed voor de gelegenheid! - te delen. Ondertussen werken onze ambtenaren uiteraard onverstoord verder met het in stand houden van de grondvesten van de staat. Want er is geen zekerheid. Over de pedagogische kwaliteiten van de patriarchen is namelijk weinig bekend. Ik neem geen enkel risico!

28.7.10

Jan en Ingrid



„Misschien zijn we toch wel gelukkig zo, Jan.”
„Ja Ingrid, misschien wel.”
„Een aantal dingen hoeven ook niet meer zo nodig.”
„Precies Ingrid. Een aantal dingen kunnen ook niet meer.”

26.7.10

Religieuze overweging



Van zodra wij het er over eens waren dat wij waarschijnlijk in dezelfde god geloofden was de rest nog maar een formaliteit: mijn lange vingers, mijn overspel, mijn politieke overtuigingen, mijn drankzucht, mijn gebrek aan persoonlijke hygiëne, mijn compulsief jongleren met vers fruit, enz., mijn toekomstige zou er wel mee leren leven.


Versie 1.0
Van zodra wij het er over eens waren dat wij waarschijnlijk in dezelfde
god geloofden was de rest nog maar een formaliteit: mijn lange vingers,
mijn overspel, mijn politieke overtuigingen, mijn drankzucht, mijn gebrek
aan persoonlijke hygiëne, mijn compulsief jongleren met vers fruit, enz.,
Griet, mijn toekomstige zou er wel mee leren leven.

23.7.10

Zinnig


"Waar bleef je zo lang?"
"Om te vermijden dat hier nog iets zinnig wordt gezegd heb ik de tekstballonnetjes ingezameld."
"O! Dat ik daar zelf niet aan heb gedacht."

De vloek van Neptunus



"Mijn vrouw is verdwenen."
"Hoezo, je vrouw is verdwenen?"
"Ja, we zaten aan het strand en ineens verscheen er een paar reuzenhanden die haar zachtjes opschepten en meenamen in zee."
"De vloek van Neptunus! Ik heb je nog gewaarschuwd!"
"Ja, ik weet het..."
"Je deed het toch niet expres?"
"Wat?"
"Je vrouw meenemen naar het strand?"

20.7.10

Jan en Ingrid (Nieuwsgierig!)



„Zeg Ingrid, wil je dit nog houden?”
„Neen, waarom? Kun jij er nog iets mee doen?”
„Ik zou het niet weten, dat weet je meestal pas achteraf, als je het al hebt weggegooid.”
„Je maakt mij nieuwsgierig.”
„Goed, dan gooi ik het weg.”

19.7.10

Waarom de olifanten doen wat zij doen...



Ik moet het nu toch eens over de olifanten hebben. Zij blijken mij te vertrouwen en wanneer zij ons onbespied weten tonen zij mij hun acrobatieën en appreciëren mijn raadgevingen. Veel raad kan ik hen evenwel niet geven, het zijn meesters in hun vak. Doorgaans blijft het bij bewonderende complimenten voor hun vindingrijkheid.
Tristan en Isolde zijn verreweg de meest getalenteerden. Hun lichaamsbouw en slurflengte zijn ideaal. Zij oefenen dat het een lieve lust is. In de winter ergens ver weg op het eiland, diep in het beschuttende bos. In de zomer op het strand, waar het dan koel is, te kijk voor iedereen. Dat zijn duidelijk hun gelukkigste momenten.
Op een dag namen zij mij apart met iets heel bijzonder: „Wij hebben last met de voortplanting. Zou het kunnen dat wij lichamelijk niet bij elkaar passen?”
Daar had ik geen afdoende oplossing voor, tenzij om te troosten: „Tja... ook voor mij is dat niet altijd even makkelijk.”
Verbluft keken zij mij aan: „O!”
Misschien wilden zij mij uit fijngevoeligheid sparen, maar verdere vragen hadden zij niet.
Tegen de volgende lente kon Isolde jonglerend met drie bowlingballen door een brandende hoepel springen die Tristan, tapdansend, met zijn slurf hoog in de lucht hield.
Olifanten blijven zich blijkbaar hardnekkig op hun talenten concentreren, ook al is in hun bestaan niet alles rozengeur of maneschijn.

6.7.10

Iets over de engelen die ik ken



In de buurt van de Finisterrae-kerk in de Nieuwstraat in Brussel, waar ik geregeld kom om redenen die dadelijk zullen blijken, worden meer en meer engelen gesignaleerd. Maar geen klef gedoe met vleugels, borden met rijstepap, vierstemmig gezang, of aanklampen van voorbijgangers om het eens over God te hebben of zo. Integendeel, zij lopen er eigenlijk heel onkerks bij. Zij lijken ons ook helemaal niet op te merken, alsof wij er niet zijn. Druk keuvelend, onderling gesticulerend, lopen ze vaak dwars door ons heen. Ik probeer natuurlijk hun aandacht te trekken. Door mij zediger te kleden dan voorheen, en vooral door mij heiliger voor te doen dan ik ben, maar zij doen of ze mij niet opmerken. Ik geloof zelfs dat dat het geval is. Nooit hebben zij een poging gedaan om contact te leggen. Niet met mij, niet met een ander. Ik en heel het aardse bestaan blijkbaar niet voor hen. Zij lopen hier steeds talrijker rond alsof alles van hen is en wij en het onze er totaal niet zijn. Gewoon bedenksels die je uit je hoofd kan zetten.

3.7.10

Wat doet zij?



"Maar wat doet ze daar toch al die tijd in de badkamer?"
"Ik weet het niet, ik kan het niet zien."

1.7.10

Ons lot



Omdat van de notabelen de oude May zeker niet de meest vooraanstaande was, en omdat hij door een ongeluk met een schaar in zijn jeugd onmiskenbaar met een gespleten tong sprak, weigerde opperhoofd Komt-door-een-tunnel-om-u-te-verrassen in 1881 met ons de vredespijp te roken of zelfs maar een afspraak te maken voor nà de vakantie.
De volgende dag, bij het krieken om precies te zijn, voltrok zich het bloedbad waarin wij, omdat wij nu eenmaal superieur zijn, de Zij-die-ook-door-een-tunnel-komen-om-u-te-verrassen-nadat-Komt-door-een-tunnel-om-u-te-verrassen-hen-is-voor-gegaan van de eerste tot de laatste man hebben uitgemoord.
Vandaag de dag vinden wij het erg pijnlijk dat wij ons voor onze wandaad niet meer kunnen verontschuldigen omdat er van de Zij-die-ook-door-een-tunnel-komen-om-u-te-verrassen-nadat-Komt-door-een-tunnel-om-u-te-verrassen-hen-is-voor-gegaan geen afstammelingen zijn. Maar goed, dat is een lot waar nog wel mee valt te leven.